‘Het is hopeloos,’ verzucht de man, ‘gewoon hopeloos.’
‘Wat is hopeloos, meneer?’ vraagt de taxichauffeur beleefd.
‘Mijn leven. Het komt niet meer goed hoorde ik net van de arts.’
‘Tjee, meneer… Dat moet een heftige boodschap zijn. Maar, als ik zo vrij mag zijn, of iets ‘goed’ komt, kun je alleen zeggen als je een doel voor ogen hebt wat je wilde halen en wat nu niet meer lijkt te lukken. Die éne route waar u van droomde. Maar zouden er niet meer routes mogelijk zijn?’
‘Een andere dan ‘lang en gelukkig leven’? Ik zou niet weten welke!’
‘Tja…’ mijmert de chauffeur, ‘maar ‘lang’ is niet altijd goed. En ‘gelukkig’ is, terugkijkend wellicht ook niet altijd dat wat het meeste voldoening gaf. Maar nogmaals: ik wil u niet kwetsen met mijn woorden.’
‘Hmmm… nee, dat doet u niet, gaat u vooral door.’
‘Nou… stel dat je op een dag van huis naar je werk gaat. Dan is het de vraag of je doel moet zijn om die werkdag zo lang mogelijk te maken. Wellicht is het wel zo dat als je in de avond weer thuis komt, je met veel meer voldoening op je werkdag terugkijkt als je een moeilijk probleem opgelost hebt.’
‘Is mijn leven een werkdag?’
‘Als u er vanuit gaat dat de dood het definitieve einde is, dan niet. Maar als u het leven ziet als een continu ontwikkelingsproces, dan wel. Dan is uw aardse bestaan ‘slechts’ een werkdag. Soms is die lang, soms is die kort. Maar beide zeggen niets over de kwaliteit van werk wat u die dag gedaan hebt! Wellicht moet u zich niet blindstaren op de lengte, maar kijken naar de kwaliteit.’